-
1 shackle
n. boei, kluister; beugel, koppeling; harp; belemmering--------v. boeien, kluisteren; koppelen; belemmerenshackle1[ sjækl] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————shackle2〈werkwoord; vaak passief〉♦voorbeelden: -
2 Band
Band1〈m.; Band(e)s, Bände〉1 band, (boek)deel♦voorbeelden:————————Band2〈v.; Band, Bands〉————————Band3〈o.; Band(e)s, Bänder〉1 lint, band♦voorbeelden:2 ein neues Modell auf Band legen • een nieuw model, type in productie nemen————————Band4〈o.; Band(e)s, Bande〉♦voorbeelden:zarte Bande knüpfen • een liefdesbetrekking aanknopen -
3 in Bande legen
in Bande legen -
4 fetter
-
5 fesseln
fesseln♦voorbeelden:2 ein fesselndes Bild • een boeiend, fascinerend schouwspelvon jemandem gefesselt sein • van iemand gecharmeerd zijn
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Все языки
- Английский
- Нидерландский